Met een inleiding van Henk Maier ‘Zij is en blijft de inlandsche vrouw, die alleen met de Europeaan wil zamen wonen, zich aan hem ten beste geeft, hem al hare diensten wijdt, alleen omdat zij daardoor de zekerheid bekomt, dat zij nu een goed leven leiden en in ruime mate voldoen kan aan de onbegrensde zucht naar pronk en opschik’. Met deze woorden karakteriseerde W.L. Ritter in 1855 de njai, de concubine van menig Europese, Chinese en Arabische man in Nederlands-Indië. In de Nederlandstalige koloniale literatuur van de tweede helft van de negentiende eeuw was de njai het symbool van degeneratie en dreigde zij de koloniale samenleving te ondermijnen. De njai deugde niet. In de Maleise literatuur daarentegen is zij de trouwe, spaarzame en integere vrouw. De njai deugt wel, maar valt in de Maleise verhalen en gedichten ten prooi aan de meedogenloze mannencultuur. Zij is daarin vooral de brug tussen rassen en tussen culturen, want zij is de moeder van Indo-europeanen, Indo-chinezen en Indo-arabieren. De njai is de moeder van alle volken. Maya Sutedja-Liem selecteerde zes verhalen waarin de njai de hoofdrol speelt, vertaalde ze en bracht ze samen in deze bundel. Tezamen vormen deze vertaalde portretten een belangrijke bijdrage aan debatten rond gender en identiteit in een koloniale context. Maya Sutedja-Liem studeerde aan de Opleiding Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië, Universiteit Leiden, waar zij in 2003 promoveerde op The turning wheel of time; Modernity and writing identity in Bali, 1900-1970. Sinds 1995 is zij werkzaam als vertaalster van Maleise en Indonesische romans. Zij vertaalde onder meer Samans missie van Ayu Utami en Verhalen van Djakarta van Pramoedya Ananta Toer.
Edition | |
---|---|
Pages | |
Series | |
Illustrations | |
authors | 275 |